In het bedrijfsleven maximaliseren afdelingen binnen een bedrijf regelmatig hun eigen belangen. Dat leidt tot competitie tussen de afdelingen die funest kan zijn voor het bedrijf. Een voorbeeld is de zogenaamde ‘potjesdiscussie’.
Stel afdeling X moet een ton investeren, wat over een jaar een miljoen zal opleveren. Dat miljoen zal echter niet in het potje van afdeling X terechtkomen. Vooral afdeling Y zal er van profiteren. Afdeling X weigert daarom de investering uit haar potje te betalen, omdat ze geen belang heeft bij het spekken van het potje van afdeling Y. Een gemiste kans voor het bedrijf, dat er als geheel 9 ton op vooruit zou gaan.
In de natuur komt een dergelijke ‘redenering’ niet voor. De natuur is namelijk een ‘systemische denker’ die het geheel (het systeem) optimaliseert in plaats van afzonderlijke onderdelen te maximaliseren. Stel dat de natuur de mens ineens zou voorzien van een enorm sterke biceps, waardoor we superzware gewichten kunnen tillen. Echter, op het moment dat deze spier zich spant, breken de botten waar de biceps aan is bevestigd. De onveranderde botten zijn niet berekend op dergelijke grote krachten. In de natuur leidt dit soort constructies rechtstreeks tot de dood.
Een onderdeel kan dus nooit afzonderlijk worden gemaximaliseerd, er moet altijd naar het geheel worden gekeken. Wordt de biceps sterker, dan moeten niet alleen de botten gereviseerd worden. Ook de pezen, benen en rug moeten de belasting aan kunnen. Bovendien zal de biceps meer energie nodig hebben en zwaarder zijn, ook dat heeft consequenties. Het geheel moet worden gebalanceerd en uiteindelijk een netto winst voor het overleven opleveren, wil de hele exercitie zin hebben.
Zowel in het bedrijfsleven als in de natuur heeft alles samenhang met elkaar en moet op elkaar zijn afgestemd. Hierbij worden altijd afwegingen gemaakt (trade-offs). Een auto kan bijvoorbeeld óf een snelheidsmonster zijn (en veel brandstof slurpen) óf verschrikkelijk zuinig (en tergend langzaam) zijn, maar niet allebei tegelijk.
Praktisch gezien ligt er ergens een optimum tussen snelheid en zuinigheid. De natuur heeft het vinden van optima, rekening houdende met vele (soms tegenstrijdige) factoren, tot een ware kunst verheven.
Een mooi voorbeeld hiervan is een experiment met fruitvliegen. Deze insecten staan bekend om hun behendigheid om vliegenmeppers (en andere vijanden) te ontwijken. Maar volgens de betrokken onderzoekers halen de vliegjes nog niet alles uit de kast. Ze bedachten dat deze insecten ware luchtacrobaten konden worden door de vleugelvorm aan te passen via genetische manipulatie.
En inderdaad, door de vleugels meer taps toe te laten lopen werden deze vliegjes nog behendiger. Door een nog kleinere draaicirkel konden ze libellen (een natuurlijke vijand) gemakkelijker afschudden.
Maar deze stuntvliegerij bleek ook een groot nadeel te hebben: de fruitvliegjes verbruikten veel meer energie. Hoewel het ontlopen van vijanden belangrijk is, is energiezuinigheid ook cruciaal.
De onderzoekers dachten wel even betere fruitvliegjes te maken, maar het oorspronkelijke ontwerp was toch beter uitgebalanceerd voor alle uitdagingen in de strijd om te overleven.
De belangrijke les uit de natuur is dat het beter is om een goed geoptimaliseerd geheel te hebben, ook al is een aantal onderdelen suboptimaal, dan een systeem waarin een aantal
onderdelen gemaximaliseerd is, maar het geheel suboptimaal is.
Dat geldt niet alleen voor een bedrijf en zijn afdelingen, maar ook voor het hele systeem waarin het bedrijf opereert. Het maximaliseren van economische waarde ten koste van sociale en ecologische waarde bijvoorbeeld, is gevaarlijk suboptimaal.
Gepubliceerd in dagblad Trouw op 3 februari 2017